1986...
Gistermiddag ben ik met papa aangekomen in het Emma kinderziekenhuis. Ik moet vandaag beginnen aan de tweede chemokuur, maar ik wil niet. Ik wil niet weer zo ziek worden als de vorige kuur. Dagen en nachten achter elkaar moest ik spugen en daarna kreeg ik allemaal zweren en aften in mijn mond en 't allerergste van alles, ik werd kaal. Ik ben bang en lig stil in mijn bed te wachten op wat er komen gaat. Mijn ogen zijn groot en ik wil niet praten. Papa probeert me gerust te stellen met lieve woorden maar ze komen niet echt binnen. We zijn aan het wachten op de verpleegkundige die ons zo komt halen om naar de kelder te gaan. Daar wordt het infuus geplaatst en krijg ik mijn eerste 'shot' Adriamycine. De vuurrode vloeistof die me binnen een aantal minuten doodziek zal maken. Om dan weer op zaal aangesloten te worden op de Cisplatine. Het volgende gif.
Krampachtig kijk ik naar de klok in de hoop dat ik hem langzamer kan laten tikken.

Ik denk aan thuis. Gisteren moest ik weer afscheid nemen van mama. Zij blijft doordeweeks thuis bij mijn broer van 16. Papa gaat met mij naar het ziekenhuis. Ik zie mama pas volgend weekend weer als de chemo al klaar is. Ik vind het zo erg om elke keer weer afscheid te moeten nemen van haar. Als ik ziek was dan kwam mama altijd midden in de nacht naar me toe. Hoestdrankjes, je extra diep instoppen als je koorts had, en wat lekkers te drinken op je nachtkastje. Niks van dat alles kan ze nu doen in het ziekenhuis. Mama kan niet met me mee. Ik snap het, maar ik zou liever willen dat het anders was. Ik sla mijn armen om haar nek en snuif diep haar geur in me op. 'Dag mama, tot snel', snik ik zachtjes. Mama zegt bemoedigende woordjes tegen me en beloofd een kadootje voor me mee te nemen komend weekend. Dan komt ze weer naar Amsterdam toe. Ik wil geen kadootje, ik wil alleen maar haar aanwezigheid... Als papa en ik in de auto stappen en de oprit afrijden zwaai ik met een slap handje naar haar. Ik voel me kwetsbaar. Alleen zij kan het sjaaltje, om mijn kale hoofd te verbergen, goed omknopen. 'Dag mama...tot de volgende keer', hoor ik mezelf met een zwak stemmetje zeggen. Mijn hart breekt heel langzaam in duizend stukjes als we de straat uitrijden. Ik doe mijn best om niet te huilen. Er gebeuren de laatste maanden zoveel dingen die ik niét wil. Het voelt net alsof ik langzaam aan het verdrinken ben. En ik kan er niets aan veranderen. Kón ik dat maar. Ik voel me zo machteloos, mijn hart voelt zo zwaar. Ik kijk naar mijn handen die in m'n schoot liggen, mijn vingers friemelen nerveus aan elkaar. Vorige keer bleek mijn hart slecht te zijn. Ik had hartschade opgelopen door de Adriamycine. Dus die mocht ik toen één kuur overslaan. Misschien mag dat nu wel weer? Met mijn tanden bijt ik zachtjes op de droge velletjes op mijn lip. Zoveel gedachtes, zoveel onmacht. En dit wordt pas kuur twee. Ik moet in totaal nog tot zes..
Ondertussen geeft de klok 15.15 aan. Er is nog niemand bij ons geweest, terwijl we om 15.00 uur gehaald zouden worden. Hopelijk vergeten ze me. Dan kan ik straks weer gewoon naar huis. Daar waar het veilig is en waar ik met rust word gelaten. Daar waar ik geen infusen krijg en niet ziek gemaakt wordt. Daar waar...'Lysette, ga je mee?' Shit...daar is de verpleegkundige. In mijn buik begint het wild tekeer te gaan. Ik durf niet, ik wil niet! In de rolstoel word ik naar de lift geduwd. Het feit dat ik niet meer zelf kan lopen zorgt ervoor dat mijn angst nog groter wordt, ik kan letterlijk geen andere kant op. In de kelder, waar ook de bloedafname is, word ik aangestaard door kleine gezonde kinderen mét haar. Ze kijken naar een dun meisje, met een kale kop en een asgrauw gezicht die in een rolstoel zit. Ik word meteen de prikkamer ingereden alwaar de dokter zit te wachten op me. Mijn ogen schieten alle kanten op en in een flits zie ik de rode Adriamycine klaarliggen naast het bakje met alle andere spullen om een infuus aan te brengen. Paniek in mijn lijf. Mijn ogen schieten naar papa maar hij kijkt mij net zo hulpeloos aan als ik hem. Ik wil weg, maar in plaats van daarnaar te handelen sluit ik mijn ogen en leg mijn blote arm met tegenzin op de ijzeren behandeltafel. De groene stuwband wordt flink aangesnoerd en ik sluit mijn ogen. 'Ben je er klaar voor', vraagt de dokter. Ik knik met mijn ogen nog steeds gesloten. Deel twee van deze hel gaat beginnen. Mijn lichaam schreeuwt, gilt en krijst vanbinnen. Uiterlijk lijk ik kalm. Maar niks is minder waar.
Reactie plaatsen
Reacties