Naar aanleiding van alle mooie reacties en herkenning op de fb post van afgelopen week, wil ik nog wat meer aandacht besteden aan ditzelfde onderwerp.
1986
Het is donker op zaal en ik lig in mijn bed. Het is zojuist verschoont. De zuster was vergeten een kotsbak naast mijn bed te zetten gisteravond. Zodoende belandde de onverwachte lading in mijn bed. Mopperend verschoonde ze het bed. Met gebogen hoofd zat ik op een stoeltje naast het bed, ik voelde me schuldig. 'Sorry', zei ik tegen de zuster. 'Tja, daar heb ik nu weinig aan', zei ze, terwijl ze met ferme rukken de lakens van het bed aftrok.
Vanmiddag ben ik aan een nieuwe kuur begonnen. Het verse infuus is geprikt en het gif sijpelt gestaag mijn bloedbaan in. Het voelt zo vreemd dat je medicijnen krijgt die je doodziek maken, maar die er tevens voor gaan zorgen dat de kanker doodgaat... Ik denk aan mijn klasgenoten die nu thuis in hun eigen bed liggen. Aan al mijn vriendinnen die ik al een hele tijd niet heb gezien. Zouden ze me vergeten zijn? Ik denk aan mijn broer die thuis bij mijn moeder is, wat een mazzel heeft hij toch. Waarom heb ík kanker? Deze vraag borrelt vaak op in mijn hoofd. Het voelt als een enorme straf voor iets waarvan ik niet weet dat ik het gedaan heb. De chemotherapie voelt als afranseling. De omkeerplastiek operatie als verminking. Maar wat deed ik dan verkeerd om dit te 'verdienen'?
Een diepe zucht ontsnapt aan mijn lippen terwijl ik omhoog kijk naar de glazen fles die boven mijn bed hangt en waar het infuus aan vastzit. De rode zak met doodshoofd zit weer om de fles. 'Gevaar', staat er in kleine letters onder. Kleine druppels komen uit de fles en lopen het slangetje in dat aan mijn lichaam vast zit. Ik lig te wachten tot de volgende kotsessie. Papa is een paar uur geleden vertrokken.

Mijn armen hingen om zijn nek toen hij wegging. 'Niet weggaan, papa. Ik kan het niet alleen.' Ik weet uit ervaring dat de eerste nacht van de kuur het allerergste zal gaan zijn en ik weet ook hoe het voelt om dat alleen te moeten doen. Maar papa mag niet blijven. Ouders moeten om 20 uur weg. En alle kinderen moeten dan slapen. De lichten gaan uit op zaal en op de gang brandt er een klein nachtlampje. Ik lig met een ander kind op een grote zaal. We praten niet, we zijn te ziek. Op deze afdeling praten er sowieso weinig kinderen. Te ziek, te zwak en te misselijk. Dit is mijn vierde kuur en ik ben steeds meer in mezelf gekeerd. Ik heb gemerkt dat verzet tegen de kuren geen zin heeft. Het moét. Ik heb er 3 kuren opzitten. Mijn been is er 4 weken geleden afgehaald. Nu moet ik nóg 3 kuren om de kans op uitzaaiingen te verkleinen. Maar ik wil niet meer. Het voelt alsof ik aan het opgeven ben. Mijn kaarsje is langzaam aan het uitdoven. Strijdlust voel ik niet meer. Er is zo weinig liefde en geborgenheid hier in het ziekenhuis. Behalve als papa er is. Dan voel ik me veilig en dan wordt het wat rustiger in mijn lijf. Hij houdt de hele dag mijn hand vast zonder iets te zeggen. Warme zachte tranen als hij weggaat. Mijn keel zit dicht en ik kan niks meer zeggen. Ik wil alleen maar getroost worden maar dat gaat niet. Hij moét weg.
Hoe anders is het voor mijn leeftijdsgenoten. Die kunnen lekker buitenspelen, naar school gaan, en hebben hun vader en/of moeder 24/7 bij zich in hun vertrouwde warme huis met hun eigen spulletjes om zich heen. Voor mij is het al 5 maanden 'anders'. Het voelt alsof ik in niemandsland zit. Het is een wereld die niemand anders snapt. Behalve degene die hetzelfde hebben meegemaakt. En zelfs dan nog... Vele hier in het ziekenhuis hebben een andere kankersoort. Niemand heeft hier een omkeerplastiek. Zelfs de kale kinderen staren mijn omgekeerde been met grote ogen aan. Elke dag afscheid moeten nemen met de wetenschap dat er een vreselijke ziekenhuisnacht aankomt. Een nacht die ik kotsend en badend in het zweet van de koorts ga doormaken. Afscheid nemen associeer ik voortaan met iets vreselijks dat daarna gaat komen...
Ik probeer me voorzichtig op mijn zij te draaien maar meteen gaat het alarm van het infuus af. Waarschijnlijk heb ik een knik in de kabel van het infuus gecreëerd. 'Ojee', angstig duik ik in elkaar. Bang voor een mopperende verpleegster. Zoveel 'straf' al 5 maanden lang. Plots voel ik vanuit het diepst van mijn lichaam weer iets opkomen. In paniek zoek ik een bak, maar die staat er nog steeds niet. Zuur brand in mijn keel en ik kots vanuit mijn tenen. Mijn maag is leeg en toch komt ie in opstand tegen de chemo. Er rollen tranen uit mijn ogen, ik mis een arm om me heen. Lieve troostende woorden die me geruststellen of een bekertje water aanreiken. Een kus op mijn hoofd. Een aai over mijn (kale) bol. Mijn bed is wéér vies. Ik kan niet uit bed want... 1 been, en op krukken lopen mag niet vanwege het infuus in mijn arm. Met de zure mouw van mijn pyjama veeg ik mijn betraande ogen af. Ik ben leeg, letterlijk en figuurlijk. Boosheid en verdriet wisselen elkaar af, of beter gezegd, lopen door elkaar heen. Haat tegen de kanker en de behandeling. Verdriet omdat ik net als alle andere 11-jarige kinderen wil zijn. De verpleegkundige knipt het licht van de zaal aan. Ze kijkt me boos aan en zucht hard; 'dit is nou al de zoveelste keer dat ik jouw bed moet verschonen'.
Reactie plaatsen
Reacties